Harinkie happen
Mijn idolatie voor de haring heb ik, als enige van de drie nazaten, van mijn beide ouders geërfd. Bij menigeen die mij van vroeger herinnerd, komt ongetwijfeld mijn gang naar de haringkar als mijn meest bijzondere kenmerk naar boven. Met veel plezier werd dit door mijn vader geënthousiasmeerd. Als wij samen een harinkie gingen happen, mocht ik tegen elke prijs er zoveel eten als ik wou. “Beter duur dan niet te koop”, was daarbij nog wel eens het motto van die ouwe.
Naast die van het Okkernootplein, waren de karren en kramen op de Apeldoornselaan hoek Zuiderparklaan, Soestdijksekade op de brug van de Zuiderparklaan, tegenover Talamini en die op de Leyweg mijn favorieten. Later toen ik in Maassluis ging wonen, gleden mijn harinkies bij het Haantje in Rotterdam en langs de Nieuwe Waterweg in Hoek van Holland, langs mijn huig. Op dit laatste adres deed zich nog een leuke gebeurtenis voor. Bij één van mijn happerijen kwam er een naoorlogse Duitser naast mij staan, die vol bewondering keek hoe ik het heerlijke zeebanket m’n strot in liet glijden.
Toen hij zelf voor een bestelling aan de beurt was, orderde hij “Ein Hering, genau wie dieser Mann dort isst,” waarbij hij op mij wees. Eenmaal in het bezit van die Hollandse Nieuwe, kwam hij onnodig dicht naast mij staan en met het visje aan de staart, volgde hij nauwlettend mijn haphandelingen. Ook met zijn kop geheel naar achteren en z’n haring recht boven zijn grosse schnauze, het blijft een Duitser nietwaar, trachtte hij zijn visje in te laten dalen. Dit bleek moeilijker dan het er bij die Hollander uitzag. Nogmaals werd er van mijn handelingen, nu bij m’n derde, een studie gemaakt, om het nog eens te proberen. Zijn haring danste over z’n gezicht, wat mij deed terugdenken aan de kinderparty’s, waarbij met koekhappen het plakje ontbijtkoek naar binnen moest worden gewerkt.
De mof slaagde niet in zijn poging en toen ik even mijn rug naar de Oosterbuur had toegedraaid, was hij plots uit mijn gezichtsveld verdwenen. Even later kreeg ik hem weer in het vizier. Want, toen ik in mijn auto stapte, stond Heinrich naast de haringkraam buiten beeld stiekem z’n haring te eten, alsof hij een mondharmonica bespeelde. Ongetwijfeld eet ie z’n volgende maatjesharing even lullig als de Amsterdammers, in stukjes met uitjes en zuur, vastgeprikt aan een Nederlands vlaggetje.
Als echte Hagenaar wist ik trouwens ook s’-nachts aan het zeebanket te komen. Na lekker je hakken vol te hebben gezopen, toog je richting Scheveningen, waar je bij de nachtploeg van een rokerij voor een paar knaken je een ongans vrat aan zeeverse vis. Je was dan niet alleen direct broodje nuchter, maar barste ineens weer van de dorst. Want vis moet zwemmen, nietwaar. Terug naar hartje Den Haag, waar je ook na 4 uur ‘s nachts in een proeflokaal aan de Grote Markt, je opnieuw kon laven, in gezelschap van de tout penoze van Den Haag.
Er moest dan echter één uurtje, tussen 5 en 6 uur, worden afgezien. Dan mocht er namelijk, over een geheel etmaal genomen, geen biertjes worden getapt. 3.600 Tellen waarin de kastelein gek moest worden van het gezeik toch vooral nog een biertje te schenken. Crimineel Den Haag had er zelfs een rondje voor de hele zaak voor over om vooral de alcoholtoevoer geen moment te onderbreken. “Krèg maah lekkâh de tandjes, ik neim nog wel effe een gâhdgele bè een lekkâh temèjegtje, laat ik gelèk me pep effe ùitkloppe…,” verliet belangrijke klandizie de gelagkamer, zonder dat de kastelein maar één krimp gaf.
Nadat je de drooglegging van een uur goed had doorstaan, konden de glazen weer in een gestaag tempo worden gekanteld. Na met het laatste pleitepilsje nog eenmaal mijn huig te hebben afgestoft, toog ik naar huis. Maar alvorens m’n pietenbak in te kruipen deed ik nog even, met een verhullende zonnebril op, Schavenmaker op de Dierenselaan aan, om een broodje halfom pikaan te maken. De roes werd dan tot ver in de middag uitgeslapen.
Ook in huiselijke kring kon laat op de avond een visje boven de dobber uitkomen. Gangmaker hierin was meestal mijn vader. Nadat hij een biertje voor de dorst had genomen, ging hij over op een borrel, die meestal onder het gezegde “maak er nog eens één schoon vrouw”, door mijn moeder liefdevol werd ingeschonken. Mijn vader zat trouwens vol met oud Haagse gezegden. Een hele fraaie heb ik altijd zijn uitspraak gevonden: “Kijk dan, zij heeft met de baas zelf gesproken”, waarmee hij er op doelde dat een vrouw zwanger was.
Intimi van hem zullen nooit vergeten dat hij zijn beste vriend in Haagse wielerkringen als Houwme had geïntroduceerd. Het was na maanden dat Gerrit Bontekoe de grap doorzag. Houwme mocht dan wel heel Engels klinken, in combinatie met z’n achternaam Paalvast was vriend Nol getekend voor het leven. Maar goed, nadat op een gezellige avond de nodige waren schoongemaakt, wist mijn vader wel een slachtoffer in huiselijke kring, meestal mijn oom, te vinden die even naar de Scheveningse haven reed om een paar lekkere scholletjes te halen. Ook dat visje verlengde ons genot van het drankgelag. Want wij dierenvrienden lieten de vis altijd naar hartenlust zwemmen.
0601