De kroegengordel
Ik zal wel niet goed snik zijn, maar voor geen prijs zou ik in de binnenstad van Amsterdam willen wonen. Dus ook niet binnen de grachtengordel. Voor een optrekje daar moet je trouwens een godsvermogen neertellen. Nou, die heb ik toch niet. Vandaar dat ik node hier lekker rustig aan het water woon. Toch zijn er af en toe momenten dat ik de geneugten van de grachtengordel mis. Of eigenlijk, een enger gedeelte daarvan, de kroegengordel.
Ik moet me namelijk af en toe kunnen verpozen aan een stamtafel, bar of op het terras, om van de tijdelijke omgeving én van een Amsterdammertje te genieten. Jemig, dat ik als Hagenees ooit nog zo ver zou komen, dat ik van een Amsterdammertje zou genieten, maar dit ter zijde. Met een niet te registreren regelmaat heb ik een oplossing gevonden voor het missen van de kroegengordel. Dan stap ik met mijn vrouw ‘s-middags op de bus, gaan markten, stadten, borrelen en lekker ergens eten. In de loop van de avond keren we dan met de borrelbus terug naar huis. Op zich een aardig alternatief voor de kroegengordel. Alleen kan dat biertje pakken niet, gelijk het spreekwoordelijke kakken, spontaan opkomen.
Hoewel, als dat dan toch gebeurt, zoals die ene middag na het happen van een harinkie en de verlangde papilverdroging kwam opzetten, moest ik gehoor geven aan de filosofische gedachte, dat een vis moet zwemmen. Ik wilde nu eens niet trutburgerlijk mij op een terrasje laven, maar eens lekker aan een bar, het liefste in een ouderwetse buurtkroeg hangen. Vindt dan maar eens zo’n leuke kroeg in eigen omgeving. Mooi niet. Meer dan een tappie bij het afhaalgedeelte van de Chinees werd mij niet geboden. Ik moest het zoeken in het schaarse aanbod binnen de andere wijken van de stad. Op zoek en gij zult vinden werd geen uitzondering gemaakt en nestelde ik mij aan een grote, ogenschijnlijk, gezellige bar.
De barmevrouw had direct in de gaten dat ik een nieuwkomer was. “Hoe heet jij”, vroeg zij bij het neerzetten van m’n biertje, waarop ik verbouwereerd automatisch mijn achternaam noemde. “Ik heet Nelly, dus als je wat nodig hebt, weet je mijn naam.” Toen besefte ik dat Kroon wel een heel afstandelijk antwoord was op haar vraag. Ik liet het er maar bij zitten en bestelde alleen, als ze mijn kant op keek. Dit had zij snel in de gaten en om omzetderving te voorkomen, keek zij regelmatig mijn kant op. Met mijn verkenning langs de bar, viel mij nou niet direct bargenoten op, waarmee ik ontspannen een praatje wilde maken. Waardoor ik ervoor koos mij uitsluitend visueel te vermaken.
Rechts van mij zat ene Henk, een bijna zestiger die ooit in de WAO terecht was gekomen, maar na weer te zijn goedgekeurd niet meer aan de bak kwam. Nelly, beroepshalve geïnteresseerd in zijn wel en wee, vroeg naar zijn laatste status, zonder dat zij de rust vond het antwoord af te wachten. Haar zorg ging uit naar de zoutjesmix voor op de bar. Henk, blij met enige aandacht, verhaalde erover in de ruimte, dat hij druk was met vrijwilligerswerk. Door gebrek aan belangstelling, kwam hij echter niet tot de graag geventileerde details.
Tussentijds doorwoelde hij het bakje zoutjesmix, om de mini-pepsels eruit te vissen. “Daar ben ik gek op…”, verklaarde hij zijn gretige gedrag, toen ik enigszins kritisch zijn grabbeltongedrag gadesloeg. Kennelijk licht beschaamd kwam hij met een goedmakertje: “Ken je deze?,“ vroeg hij, terwijl ie twee bierviltjes met de bedrukte kant mijn kant op liet wijzen. Zonder zijn bedoeling te kennen zij ik nee, waarna zijn goocheltruc volgde. De bierviltjes wezen ineens met bedrukte zijden naar elkaar toe, hetgeen ‘m trotse deed lachen. “Ik zal je laten zien hoe je dat doet,” stelde hij ongevraagd voor, terwijl zijn trage motoriek allang de truc had onthuld.
Ik had niet de gelegenheid zijn optreden met verdere belangstelling te belonen, want links van mij schoof er een kont op de kruk, waarbij geen rekening werd gehouden met een sociaal gewenste afstand. In een ezelpose week ik geen centimeter van mijn plaats, waardoor kont op de kruk nonchalant mij zijn rug toekeerde. Op kruk 4 tot en met 7 zaten de bezetters allen mijn kant op te kijken, zonder dat zij de bedoeling hadden, met mij een praatje aan te knopen. Om van het idee af te komen, dat zij door mee heen keken, verdraaide ik mijn lichaam dezelfde kant op en zag waar hun belangstelling naar uitging. Het bleek voor Joop te zijn, die met zijn bankpasje de startknop van een fruitkast had vastgezet, waardoor de vier rollen bleven draaien.
Uit een “Joop, je mag zo langzamerhand je vis wel even in de koeling zetten…”, bleek dat er meer dan geplande tijd én geld aan de gokkast verloren was gegaan. Bij het bestellen van mijn vierde biertje, toonde Nelly meer persoonlijke belangstelling. Kennelijk omwille van omzetverrijkende klantenbinding, was haar eerste knipoog geknepen en stelde zij de feministische vraag: “Heb ik jou hier eerder gezien; je komt mij zo bekend voor…” Ik ontkende, rekende af en had de zekerheid dat Nelly mij nooit zal leren kennen. Zo’n moment wil ik dan wél binnen de kroegengordel wonen.
0902