Botje bij botje leggen.
Met mijn bezoek aan de tandarts werd het begin van een ingrijpende verbouwing aan mijn kop aangekondigd. Na een eerste inspectie met z’n spiegeltje concludeerde hij tot mijn vreugde dat m’n gebit de rest van m’n leven zou meegaan. Gelukkig werd de veroordeling tot een orale castagnetten mij bespaard gebleven.
“Oh, wacht even…, daar kom ik toch een probleempje tegen”, herriep de bekkentrekker zijn eerste conclusie. “Met plomberen is de kans groot dat de kies afbreekt”, lulde hij mij de zoveelste kroon m’n schedel binnen. “Kunt u zich deze financiële aderlating permitteren?” “Nou ja, als ik mij kan beroepen op kunstmatige inseminatie van een Kroon, heb ik dat wel zo lief…”, deed de smoelensmid niet meer dan een grijns ontlokken, wat hem naar het leek meer aan zijn financieel gewin deed denken. De benodigde afspraken tot renovatie werden gemaakt.
Voordien stond mij echter eerst weer een operatie in het VU te wachten. Alvorens ik onder narcose ging, flitsten de werkzaamheden onder mijn neus spontaan door m’n hoofd. Beslist de moeite waard, was mij verzekerd, omdat m’n gebit mij m’n hele verdere leven zou uitdienen. Een onrustig gevoel overviel mij… m’n hele verdere leven… is mijn gebit nog zo goed, óf is m’n leven nog zo kort?! Wat heeft mijn tandarts bedoeld te zeggen? Het werd mij niet gegund hier nog langer over na te denken.
Door het tering gevoel waarmee ik in de uitslaapkamer ontwaakte, was ik er van overtuigd dat ik in noch de hel, noch de hemel was terechtgekomen. Het recupereren onderging ik routineus. Veel drinken, snel plassen, met benen buitenbord bengelen, absoluut geen pijnstillers nodig willen hebben, om eten vragen en zo snel mogelijk het infuus laten ontkoppelen. Zo maak je dan weer snel je eerste pasjes door de ziekenhuisgang om de dag nadien ontslagen te worden.
Eén maal weer thuis gekomen komt dan toch een terugslag. Verplicht bed houden werd naar bed verlangen en slapen zoals er tijden niet werd geslapen. Als ik nu, enkele dagen na m’n ontslag de balans opmaak, is er eigenlijk nog niet veel veranderd. De koppijn houdt aan, nu echter zichtbaar gemaakt door een, inmiddels slinkend paasei boven mijn rechteroog.
Rusteloosheid en lusteloosheid, iets waarvoor de Chinezen slechts één woord gebruiken, hebben zich van mij meester gemaakt. Het schijnt er bij te moeten horen, zo ook de tijd die ik het moet gunnen om te beteren…en dat moet dan maar. Sowieso was het niet nodig de afspraak met de tandarts af te zeggen.
0600