Dienstige Valentina (Valentijnsdag)
Dolend door mijn korttermijn geheugen ben ik op zoek naar dé kandidaat voor m’n Valentijnskaart 2006, waarvoor ik het dit keer in de dienstbare hoek wil zoeken. Overruled door mijn langtermijn geheugen, kom ik in gedachte terug bij die aardige, wat oudere juffrouw van de bibliotheek, waar ik als veertienjarige jongen mijn boeken leende. Toen ik op de planken zocht naar een volgend, spannend jongensboek, kwam zij naar mij toe en vroeg: “Heb je al eens in de volgende rij naar een boek gekeken?” “Uh, nee” “Nou, loop dan eens mee,” waarna zij mij bij het erotische genre neerzette. “Lees dit maar eens”, stopte zij mij een boek van Jan Wolkers in handen.
Van veel latere datum, maar nog steeds in het langtermijn geheugen opgeslagen, kom ik op onze kruidenier op de hoek. Zonder dat er enige sprake was van een kruideniersoorlog, stond hij op het randje van z’n faillissement. Wat hij behoorlijk wist te verhullen. Wel vonden we het vreemd dat veel artikelen niet meer in de winkel stonden, maar steeds uit het magazijn gehaald moesten worden. “Mag ik van u een rookworst?” “Ogenblikje, even uit het magazijn halen.”
Bijna tien minuten later kwam de kruidenier dan in de winkel terug. “Ach, doe eigenlijk nog maar zo’n worst”. Zijn radeloosheid bleef onzichtbaar. “Ogenblikje” en weer tien minuten later, nu zwaar hijgend, werd de tweede worst op de toonbank gelegd. “Dat was het, wilt u het even opschrijven?!” “Natuurlijk.” Niet veel later kwamen we bij onze kruidenier voor een gesloten deur, wat met een bordje in de etalage werd verklaard met de tekst: “Wegens omstandigheden tijdelijk gesloten.” Gelukkig had de man nog hoop.
Van zijn collega, een huizenblok verder, hoorden wij van het faillissement en dat hij zijn laatste dagen heel vaak kwam aanhollen voor een pakje Pickwick thee of een simpele rookworst. Natuurlijk moest hij dit dan contant afrekenen. Zo’n strijder verdient toch een Valentijnskaart.
Van een geheel andere, dienstige orde is natuurlijk de dierenambulance, waarover ik onder Flits voor de dierenambulance verhaalde. Trouwens ook de normale ambulance- en EHBO-dienst dwingt respect af. Dat ervaarden wij tijdens de Dam tot Dam loop van 25 kilometer. Of nee, niet wij, maar meer mijn nauwelijks (loop) getrainde zwager. In de laatste vijf kilometer ging hij steeds moeilijker lopen. Aangemoedigd door zijn vrouw, die inmiddels uit het zicht van haar loopgenoten, enkele blaren door de EHBO had door laten prikken, liep hij de laatste ambulancepost binnen.
Kennelijk blij weer iemand van dienst te kunnen zijn, werd m’n zwager direct op een behandelbank gelegd, waarna de vermeende blaren bloot werden gelegd. Vermeend, want de blaren bleven onzichtbaar, waardoor de actie met zes man sterk, niet verder reikte dan een kijkoperatie.
Het tóppunt van dienstbaarheid is hiermee nog niet genoemd. Dat trof ik, in meest slaafse vorm, aan tijdens het internationale tennistoernooi in Rosmalen. Nooit eerder was ik bij een Dutch Open. Ik wist nauwelijks iets van tennis en keek mijn ogen uit. Tijdens de wedstrijd staan daar de bejubelde tennisspelers in dezelfde arena als de gedisciplineerde lijnrechters en ballenjongens. Oké, alle aandacht gaat natuurlijk uit naar de beroemde spelers, zoals Mario Ancic en Klara Koukalova. De liefhebbers zijn zelfs juist voor hun gekomen. Maar dan is het toch niet nodig dat de gedrilde lijnrechters met hun helpers alleen in marstempo de arena mogen betreden. Weliswaar vrijwillig, krijgen de ballen- jongens en -meisjes het helemaal te verduren. Met een opgestoken hand staan zij klaar voor een knikje van hun idool, waarna zij een bal mogen toegooien.
Nog een knikje, nog een bal. Nog een knikje, nog een bal. Het idool bekijkt de ballen kritisch en gooit met afkeurende blik een van de ballen terug. Alsof er een foutieve levering had plaatsgevonden. De ballenjongens en ballerina’s laten zich dit zonder blikken of blozen welgevallen.
Tussen de games door staan de knechtjes op gepaste afstand in de ruststand, benen uit elkaar en handen op de rug. In afwachting of zij ook nog een watertje uit het koelkastje moeten halen. En dat, terwijl ze daar een paar stappen verder vanaf staan dan hun tennisidool. Mij lijkt hier zelfwerkzaamheid toch meer op z’n plaats. ”D’r mankeert toch niets aan je handjes,” zou mijn moeder zeggen.
De minst gewaardeerde ballenkinderen lijkt mij die twee langs het net. In geknielde houding wachten zij de foutslagen af, waarbij zij conform de voorschriften strak voor zich uitkijken. Zodra de uit gespeelde bal de baan over rolt, spurt één van hen er naar toe, om vervolgens met bal aan de andere kant van de baan opnieuw geknield af te wachten. Zijn niets gevangen tegenpool spurt evenzogoed naar de overkant, om geknield schuin tegenover zijn balgenoot te blijven.
Geknield, strak voor zich uit…, jemig over wat voor een sport hebben we het in hemelsnaam. Onwillekeurig denk ik dan toch aan de voetbalsport. Want ook daar krijgt de jeugd ooit hun gedroomde kans om op het veld hun idool te treffen. In looppas? Ben je gek. Hand in hand lopen zij in de wolken met hun idool rustig over het veld, om eventjes de sfeer van een uitverkocht stadion te proeven. Zij mogen daarna de wedstrijd heel comfortabel op de tribune volgen.
Wat een absurd verschil met dat slaafse gedrag van de jongens en meiden van de ballen in de tennissport. Schaf voor hen die slaafse ballenbaan af. Laat ze tijdens de Dutch Open ook hand in hand met hun idool het uitverkochte stadion betreden. Gun ze daarna ook een mooi plekkie op de tribune en komt er dan een bal hun kant uit, zijn ze echt niet te beroerd om die terug te gooien.
Sowieso gaat mijn Valentijnskaart dit jaar naar een ballenjongen van het Dutch Open 2005. Of nee, het is geloof ik een model zittende ballerina, die ik tijdens dat evenement digitaal heb vastgelegd. Dan is zij dit keer mijn Valentina.
0206