Auf machen
Ten tijde van mijn VU-opname heb ik wel TV genomen, maar beslist geen telefoon. Als ik iéts onverteerbaar vind, is het wel dat oeverloze telefoon-gelul over de vorderingen van de patiënt. Sowieso bellen ze juist op het moment dat de stakkers net even wegdommelen en dat terwijl ze eigenlijk alleen omwille van hun morele verplichting bellen.
De net ingedommelde houdt zich dan goed, door zo neutraal mogelijk te antwoorden “Ja hoor, het gaat wel wat beter. Alleen kan ik nog niet….”. Verplicht-beller weet niet goed hoe hij op dit vage gelul moet reageren en onderbreekt het verslag, met een hart onder patiënts riem, dat z’n stem al veel krachtiger klinkt… Van die telefoon-komedie heb ik mij dus volledig gedistantieerd, door simpel geen telefoon te nemen.
Maar dan ben je thuis… Daar houdt het hoe-is’t-nou-syndroom niet op, dus neem ik over het algemeen de telefoon niet op. Dit, zo nu en dan, tot grote ergernis van mijn vrouw. Want, ze bellen toch voor jou. “Ja, dat is ‘m nou net.” Eigenlijk valt het ook niet mee om die goed-bedoelers teleur te stellen. Een aantal van hen heb ik, de techniek zijt geprezen, bij e-mail m’n relaas gedaan. De minder technisch bevoorrechte vrienden en kennissen kregen later mijn VU-relaas:
Ondanks dat ik graag naar André van Duin wilde kijken, lag ik zaterdag 1 augustus, de dag dat ik uit het VU was ontslagen, om 20.45 uur al in bed en heb in één stuk door tot 8.00 uur ‘s-ochtends geslapen. Dat zegt heel wat voor een notoir slecht slaper. Toch werd ik nog dood moe wakker. Ik voelde mij vermoeid-opgewekt.
Zo’n ontslag uit het ziekenhuis is eigenlijk ook zo verraderlijk. Vroeger werd je ontslagen als je beter was. Nu word je ontslagen omdat zij verder niets binnenshuis aan je kunnen doen. Eigenlijk is het geen vorm van ontslag, want het beter-worden proces is dan nog maar net opgestart. Men zou het beter geschorst kunnen noemen: De patiënt is geschorst, in afwachting van zijn ontslag.
Zo’n eerste dag in het VU-ziekenhuis gaat redelijk snel voorbij. Je wordt aan allerlei onderzoeken onderworpen. Doordat je dan nog in je normale doen bent, valt het je niet moeilijk om lekker rustig te lezen. (IM van Connie Palmen; een absolute aanrader!) Vanaf middennacht mag je niets meer eten of drinken. De arts zei dat ik vroeg in de middag geholpen zou worden. De zuster meende, goed bedoeld, dat het wel eerder zou zijn, omdat ik de vierde patiënt was en er geen grote operaties waren te doen. Natuurlijk geloof je datgene je graag wilt geloven. Hoopvol wachtte ik af……….
Rond 13.00 uur werd ik op de operatie voorbereid. OK-jurk aan, slaapsnoepie slikken en op de brancard, om vervolgens naar de OK gereden te worden. Ook nu deed het slaapsnoepie bij mij zijn werk niet. Ik bleef oksel fris. In een wachtkamertje werd ik gedropt, met uitzicht op de uitslaapruimte.
Daar had ik nog even binnenpret, wat overigens niet geheel viel binnen te houden. Er lag daar een Duitser, tenminste, hij werd in het Duits aangesproken, dus is het voor mij een Duitser. Jazeker, omwille van mijn gedachtes wil ik dat het een Duitser was. Deze man lag ongelooflijk te grommen. Het leek wel een liggende Duitse Staander.
Sowieso dacht ik: “Jemig, wat is die man kwaad.” Toch min of meer geamuseerd lag ik er naar te luisteren. Het werd, in mijn gedachten, nóg leuker. Bij het overmatige gegrom kwam een zuster vragen of hij “Sein Mund Wolten öffnen”. Dit vroeg zij meerder malen: “Bitte Her….” Nadat ik mijn eerste opwelling, “Laat mij maar even zuster,” wist te onderdrukken, gilde ik het ingetogen uit van de pret en mijn gedachten deden daar nog een scheutje boven op, met: “nok, nok, nok…AUF MACHEN!!!”. Bijna raakte ik hierbij in de verlangde katzwijm.
O wat had ik toch graag mijn lol met meerderen gedeeld. Dit durfde ik niet aan, door de vrees dat mijn operatie hierdoor volledig ontregeld zou worden. Genarcotiseerd hoorde ik het hen al zeggen: “Ohoh, auf machen; kom op jongens, nou effe serieus”. Door een mooie anesthesiste werd ik onder narcose gebracht. In tegen- stelling tot mijn vorige operatie heb ik een aantal malen door het kapje moeten ademen, alvorens ik weg van haar was. Het zal rond 14.00 uur zijn geweest en ergens over vijven dat ik, met een knallende koppijn, op de uitslaapkamer wakker werd.
Ik voelde me echt rottig. Zelfs behoorlijk geëmotioneerd, wat beslist geen wroeging omtrent die Duitser was. Kennelijk wás ik ook rottig, want men was niet tevreden over datgene zij over mij af konden lezen en hadden reden mij langer vast te houden. Alras verbeterde mijn situatie en mijn koppijn verminderde. De uitslaapzusters waren tevreden en vermoedden dat de eerder geklokte resultaten waren te wijten aan een vorm van stress. Het wake was in ieder geval ten einde en rond 18.00 uur werd ik door twee dollende zustertjes naar de afdeling terug gebracht.
Die avond bleef ik behoorlijk vermoeid. Rond elf uur deed ik m’n eerste looppasjes met de zuster richting wc-pot. Dit plasresultaat was reden om mij van het infuus af te halen. Wel hield ik nog een plug in mijn arm om drie keer per dag voor antibiotica aan het infuus gekoppeld te kunnen worden. Dit bleef zo tot 4 uur voor mijn ontslag. Met behulp van een zwaarder slaapsnoepie ging ik rond middennacht onder zeil.
De volgende dag overheerste een opgelucht gevoel m’n gemoedstoestand. Ik had echter de puf niet om m’n bed te verlaten of een boek te lezen. M’n activiteiten gingen niet verder dan tv-zappen en wat melig converseren met m’n VU-intimi. Halverwege de dag kwam de KNO-arts verslag uitbrengen over mijn operatie. Ze hadden fiks in m’n kop moeten boren, omdat m’n voorhoofdholten volledig dicht zat.
Omdat zij het onder meer tegen een fiks bot moesten opnemen, volstond het niet om alleen via m’n neus de klopboor te laten afdalen. M’n knars moest er aan geloven. Ook aan het eind van m’n rechter wenkbrauw baande de boor een weg richting voorhoofdholten. Het verbaasde de arts dat ik geen pijn had en zonder pijnstillers was. Het leek wel op een lichte teleurstelling van zijn kant, alsof hij dacht dat ie me verdomme nog harder aan had kunnen pakken. Mogelijk dat die komische tv-reclames van de Gamma op m’n arts een negatieve, sadistische invloed heeft gehad. “Dat zeg ik, Gghhamma”.
Wel verwacht hij dat het kopboren een positief resultaat zal hebben. En daar hoop ik van harte op. Tegen de avond was er enig effect merkbaar. Want, hoewel m’n neus nog vol OB’s zat, begon het tijdens het praten te resoneren. Nadien zelfs, zonder dat ik iets zei, bracht mijn neus Donald Duck-achtige klanken voort. Dit neuspraten wijd ik aan het slangetje dat tijdelijk tussen voorhoofd- en bijholten is geplaatst. Omdat dit een eerste vorm van communicatie is tussen beide holten, ervaar ik dit als erg hoopvol. De laatste nacht in het VU kwam ik opnieuw met een slaapsnoepie gedrogeerd goed door.
Na het klere spelletje van het verwijderen van de meters lange tampons, vond rond 10.00 uur m’n schorsing plaats. Op dat moment was het neusdoekje, de opvang voor beetjes bloed, een bult op m’n kop en een door geronnen bloed, zwaar aangezette wenkbrauw de enige zichtbare zaken, die aan de operatie deden herinneren. Buitenstaanders zullen eerder tot de conclusie van een stevige matpartij zijn gekomen.
Snel nadat ik thuis was nam ik afscheid van het neusdoekje, dat mij er te veel aan deed denken dat het wel een kno-arts geweest zou moeten zijn, die op het idee is gekomen menstruatie-beschermende middelen in het vervolg vleugeltjes te geven. Mijn neusvleugeltje maakte plaats voor een blauwend oog. En nu maar beteren.
0898